tutor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tutor    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tu·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘studentenbegeleider’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'tutor' [beschermer, voogd] (met het achtervoegsel -or) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tutor tutoren
tutors
verkleinwoord tutortje tutortjes

Zelfstandig naamwoord

detutorm [3]

  1. mentor

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord tutor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  tutor (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
tutor tutors

Zelfstandig naamwoord

tutor

  1. studiebegeleider, mentor, bijlesgever
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.