tweevoud

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tweevoud    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • twee·voud
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘twee maal zo grote hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • afgeleid van twee met het achtervoegsel -voud [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tweevoud tweevouden
verkleinwoord tweevoudje tweevoudjes

Zelfstandig naamwoord

hettweevoudo

  1. een veelvoud van twee
    • Ik wil dit graag in tweevoud hebben. 
  2. een grammaticale vorm die weergeeft dat er twee zelfstandigheden bedoeld worden
    • Het tweevoud komt nog maar weinig voor. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
stellend
onverbogen tweevoud
verbogen tweevoude

Bijvoeglijk naamwoord

tweevoud

  1. tweevoudig
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord tweevoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.