uitschijnen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitschijnen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœytsxɛinə(n)/ (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
uitschijninguitschijnend
uitschijnseluitschijnelijk
uitgeschijn
Woordafbreking
  • uit·schij·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitschijnen
scheen uit
uitgeschenen
klasse 1 volledig

Werkwoord

uitschijnen

  1. onovergankelijk (figuurlijk) meer zichtbaar worden
    • De Westerse democratieën dachten dat de tijd in hun voordeel zou werken. Naar buiten toe lieten zij uitschijnen dat er nu voor lange tijd vrede zou heersen. [2]
  2. onovergankelijk licht afgeven, uitstralen
    • Harry gaat voorop met een lamp. Hij laat het licht zo ver mogelijk voor zich uitschijnen. [3]
  3. onovergankelijk het licht afgeven voltooid hebben, niet langer stralen
    • 't Laatste licht is uitgeschenen,
      Eer dit echte paar zich scheidt.
       [4]

Gangbaarheid

  • Het woord uitschijnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.