uitteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitteren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitteren
teerde uit
uitgeteerd
zwak -d volledig
  1. vooral van mensen en dieren door ziekte en gebrek langzaam zwakker en magerder worden totdat men dood gaat
    • Het verlangen naar de tsarenkroon drijft Boris Godoenov tot moord op de zevenjarige tsarevitsj Dmitri. De schuld die hij daarmee op zijn schouders laadt, zal hem als een kanker uitteren.[2] 
    • Mensen kunnen nog lijden aan 'zwarte liefde', een ongeneeslijke vorm van ware liefde voor een onbereikbaar iemand, die een mens helemaal kan uitteren.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
35 %van de Nederlanders;
38 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. uitteren op website: Etymologiebank.nl
  2. de Standaard 18 JUNI 2001
  3. Volkskrant Nazmiye Oral 14 september 2004
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.