vim

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vim    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vim
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vim vimmen
verkleinwoord vimmetje vimmetjes

Zelfstandig naamwoord

devimv/m [4] [5]

  1. (huishouden) schuurmiddel dat gebruikt wordt in het huishouden als schoonmaakmiddel
     De huizen op wielen, die behalve een gezinsvoorraad hagelslag, suikerklontjes, mierenlokdoosjes en bussen vim ook een mattenklopper herbergen.[6]
     Lex, een van de bewoners van de flat aan de Logger die liever niet wil dat zijn achternaam gepubliceerd wordt, zag op 8 april omstreeks kwart over twee middags twee oudere dames van rond de 75 en 85 jaar driftig staan te boenen in de lift. 'Ze probeerden de hakenkruisen weg te krijgen. Ze waren helemaal ontdaan. Dit mag Jaap niet zien, zeiden ze. Ze probeerden het met vim eraf te halen. Want als hij het wel zag, zou hij heel erg van streek zijn.[7]
  2. houtstapel
  3. hoeveelheid van 104 of 120 bos (bossen stro) [8]

Gangbaarheid

  • Het woord vim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
41 %van de Nederlanders;
25 %van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

Latijn

Zelfstandig naamwoord

vim

  1. accusatief vrouwelijk enkelvoud van vĭs
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.