vloek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vloek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vloek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vloek vloeken
verkleinwoord vloekje vloekjes

Zelfstandig naamwoord

devloekm

  1. bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen
    • Er lijkt een vloek te rusten op dat verlaten huis. 
    • Dit team rekent af met de vloek die jarenlang over Oranje's penalty's hing. 
  2. godslasterende uiting als iemand schrikt, zich bezeert of heel ontevreden is
    • In de andere kamer hoorde hij een hoop gehijg, gestommel en af een toe een vloek. 
    • Ik slaakte een knetterende vloek. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in een vloek en een zucht
in een korte tijd, in de tijd die nodig is om een vloek en een zucht te slaken.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vloeken

vloek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeken
    • Ik vloek. 
  2. gebiedende wijs van vloeken
    • Vloek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeken
    • Vloek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vloek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.