voeder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voeder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • voe·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1160 [1]
  • Naamwoord van handeling van voeden met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord voeder voeders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetvoedero [4] [5] [6]

  1. (voeding) voer
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord voeder voeders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

devoederm

  1. iemand die voert [7]

Werkwoord

vervoeging van
voederen

voeder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
    • Ik voeder. 
  2. gebiedende wijs van voederen
    • Voeder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
    • Voeder je? 

Gangbaarheid

  • Het woord voeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.