voltijder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voltijder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vol·tij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voltijder voltijders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

devoltijderm

  1. (economie) iemand met een voltijds aanstelling (36-40 uur per week)
    • Ook krijgt de VVD nu twee voltijd-gedeputeerden in plaats van een voltijder en een parttimer. [1] 
    • Zzp’er [sic!] zien zich in totaliteit wel nog altijd geconfronteerd met een lager inkomen. Hierbij zijn inkomsten uit arbeid en eventuele uitkeringen meegeteld. In 2014 was dit inkomen van mensen van wie het zzp-schap hun hoofdinkomen was € 32 duizend per jaar. Voor voltijders was dit verschil zelfs nog groter; €37 duizend voor een voltijd zzp’er en €50 duizend voor een voltijd werknemer. [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord voltijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.