vrijwilliger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vrijwilliger    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vrij·wil·li·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijwilliger vrijwilligers
verkleinwoord vrijwilligertje vrijwilligertjes

Zelfstandig naamwoord

devrijwilligerm

  1. (beroep) iemand die op vrijwillige basis aan iets meewerkt
    • Hij was als vrijwilliger in dienst. 
     De herinnering aan de Nationale 7 wordt ook levend gehouden in kleine musea, vaak gerund door vrijwilligers. In een oude garage in Piolenc bij Orange is een charmant museum gevestigd met oude auto's, foto's, reclameborden en andere memorabilia.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
  • brandweervrijwilliger, coronavrijwilliger, groenvrijwilliger, kortverbandvrijwilliger, moslimvrijwilliger, oorlogsvrijwilliger, politievrijwilliger, sportvrijwilliger, taakvrijwilliger
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

vrijwilliger

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van vrijwillig

Gangbaarheid

  • Het woord vrijwilliger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.