ween

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ween    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ween

Werkwoord

vervoeging van
wenen

ween

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wenen
    • Ik ween. 
  2. gebiedende wijs van wenen
    • Ween! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wenen
    • Ween je? 

Gangbaarheid

  • Het woord ween staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

vervoeging
onbepaalde wijs to  ween 
he/she/it  weens 
verleden tijd  weened 
voltooid
deelwoord
 weened 
onvoltooid
deelwoord
 weening 
gebiedende wijs  ween 
Uitspraak
  • Geluid:  ween    (hulp, bestand)

Werkwoord

ween

  1. onovergankelijk jammeren, schreien, wenen
  2. onovergankelijk (verouderd) klagen, lamenteren



Nedersaksisch

Werkwoord

ween

  1. zijn
Schrijfwijzen
Synoniemen


Sallands

Werkwoord

ween

  1. zijn
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.