weisse

Pennsylvania-Duits

  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • weis·se

Bijvoeglijk naamwoord

weisse

  1. onbepaald accusatief onzijdig enkelvoud van weiss
    «Ich hab schunn viel weisse Schparregraas in Deitschland gesse un ich kann ehrlich saage ass es arrig gut iss.»
    Ik heb al veel witte asperges in Duitsland gegeten en ik kan eerlijk zeggen dat het zeer goed is.
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.