woeker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  woeker    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • woe·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onmatig hoge rente’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord woeker -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewoekerm

  1. onwettige of onevenredige hoge winst door misbruik van (de nood van) een ander
    • veel banken zijn de afgelopen jaren beschuldigd van woekerpraktijken 
  2. (biologie) ongecontroleerde groei
Hyponiemen
  • celwoeker, oorlogswoeker, warenwoeker
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
woekeren

woeker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
    • Ik woeker. 
  2. gebiedende wijs van woekeren
    • Woeker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
    • Woeker je? 

Gangbaarheid

  • Het woord woeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.