zog

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zog    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɔx/
Woordafbreking
  • zog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘moedermelk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
  • Naamwoord van handeling van zuigen
enkelvoud meervoud
naamwoord zog
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetzogo

  1. dat wat een zuigeling zuigt
    • Vroeger werd ter versterking van het zog aanbevolen dat vrouwen bier zouden drinken. 
  2. de zuiging ontstaan door de beweging van een voorwerp in water of lucht
    • Het zog achter zo'n vrachtwagen is niet te onderschatten. 
  3. (overdrachtelijk, in het ~ van:) in het vervolg van iets
    • In het zog van die affaire werd er veel meer jacht op dit soort misdadigers gemaakt. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.