zoomen

Niet te verwarren met: zomen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zoomen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzumə(n)/
Woordafbreking
  • zoo·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels: zoom.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zoomen
zoomde
gezoomd
zwak -d volledig

Werkwoord

zoomen

  1. overgankelijk de mate van vergroting van een beeld veranderen
    • Iedere foto kan gezoomd worden maar de grenzen zijn enerzijds de beeldgrootte en anderzijds de pixelgrootte. 

Gangbaarheid

  • Het woord zoomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.