zouter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zouter (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zou·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zouter | zouters |
verkleinwoord | zoutertje | zoutertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die in zout inlegt
Hyponiemen
- huidenzouter, viszouter
Bijvoeglijk naamwoord
zouter
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van zout
Gangbaarheid
- Het woord zouter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zouter" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.