zwangere

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwangere    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zwan·ge·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zwanger met het achtervoegsel -e

Bijvoeglijk naamwoord

zwangere

  1. verbogen vorm van de stellende trap van zwanger
     ' 'Weeën zijn toch weeën, of niet soms?' 'Klempje, als het om zwangere vrouwen gaat, ben je een groentje.[1]
     Hij voelde hoe zijn natte kleding tegen zijn lijf plakte en zag een zwangere vrouw die met haar bleke gezicht naar hem opkeek en vroeg: 'Waar ben je geweest?' Of ze die zin echt tegen hem had uitgesproken of dat het verbeelding was, kon hij niet zeggen.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwangere zwangeren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dezwangerev

  1. een vrouw die in verwachting van een kind is

Werkwoord

vervoeging van
zwangeren

zwangere

  1. aanvoegende wijs van zwangeren

Gangbaarheid

  • Het woord zwangere staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.