zwijm
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zwijm (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zwijm
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘flauwte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwijm | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de zwijm m
- flauwte, bewusteloosheid
- In zwijm vallen: flauwvallen.
- ▸ Daarna werd ze half in zwijm, gehuld in jute met klompen aan de voeten, weggedragen naar de Salpêtrière om daar gedurende de rest van haar leven te blijven, levend op zwart brood en linzen.[2]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwijmen |
zwijm
Gangbaarheid
- Het woord zwijm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwijm" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "zwijm" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.