σύζυγος

Grieks

Woordherkomst en -opbouw
  • van Oudgrieks ζεῦγος ‎(zeûgos) "juk" met het voorvoegsel συν- "met, samen" dus: "een span vormend"

Zelfstandig naamwoord

σύζυγος m

  1. echtgenoot m
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.