Brand
Niet te verwarren met: brand |
Duits
Uitspraak
- Geluid: Brand (hulp, bestand)
- IPA: / brant /
Woordafbreking
- Brand
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Middelhoogduits en Oudhoogduits
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Brand | die Brände |
genitief | des Brandes des Brands | der Brände |
datief | dem Brand | den Bränden |
accusatief | den Brand | die Brände |
Zelfstandig naamwoord
Brand, m
- bosbrand
- «Die größte Bedrohung durch einen Brand für Menschenleben sind nicht so sehr die Flammen, sondern der Rauch und heiße (Rauch-)Gase.»
- De grootste bedreiging van een brand voor mensenlevens zijn niet zozeer de vlammen, maar de rook en hete (rook)gassen.
- «Die größte Bedrohung durch einen Brand für Menschenleben sind nicht so sehr die Flammen, sondern der Rauch und heiße (Rauch-)Gase.»
- (medisch) een ziekte
- andere betekenissen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
|
|
Typische woordcombinaties
- [1]: in Brand: geraten, setzen, stecken
- [1]: Brand: ausbrechen, ausbreiten, bekämpfen, entstehen, löschen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.