COVID-19

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  COVID-19    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌkovɪtˈneɣə(n)ˌtin/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • COVID-19
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord COVID-19 -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deCOVID-19v/m

  1. (medisch) besmettelijke ziekte veroorzaakt door het coronavirus SARS-CoV-2
     We weten steeds meer over het coronavirus SARS severe acute respiratory syndrome -CoV coronavirus -2 en COVID-19, de ziekte die het virus veroorzaakt.[1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord COVID-19 staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron Gearchiveerde versie “Vragen en achtergronden COVID-19” (22-12-2020) op rivm.nl

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈkoʊ.vɪd naɪnˈtin/
Woordherkomst en -opbouw
  • (verkorting) van coro­navirus disease 2019 "door een coronavirus veroorzaakte ziekte, ontdekt in het jaar 2019", op 12 februari als naam vastgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie [1]

Eigennaam

COVID-19

  1. (medisch) COVID-19

Verwijzingen

  1. Weblink bron Gearchiveerde versie “Naming the coronavirus disease (COVID-19) and the virus that causes it” op who.int
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.