Randstedeling

Niet te verwarren met: randstedeling

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Randstedeling    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɑntstedəˌlɪŋ/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • Rand·ste·de·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Randstedeling Randstedelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deRandstedelingm

  1. (aardrijkskunde) iemand die in het dichtbevolkte deel van het westen van Nederland woont
     Hij schudt zijn hoofd. 'De meeste inwoners zijn hier geboren en van de nieuwkomers weten we doorgaans weinig. Die bivakkeren hier hooguit een paar weken per jaar, en enkele weekends.'Hij haalt zijn schouders op. 'Randstedelingen, Duitsers ook.'In onze vallei zie je ook steeds meer tweede huizen. Het neemt de ziel van een gemeenschap weg, vind je niet?'[2]
     Marjoleine de Vos over het beeld dat de Randstedeling heeft van Groningen. De aardbevingen hebben de provincie op de kaart gebracht.[3]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

  • Het woord Randstedeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3. Weblink bron “Marjoleine de Vos over het beeld dat de Randstedeling heeft van Groningen.” (16-02-2015), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.