randstedeling
Niet te verwarren met: Randstedeling |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: randstedeling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈrɑntstedəˌlɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- rand·ste·de·ling
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rand zn "randstad" en stedeling zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | randstedeling | randstedelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de randstedeling m
- (aardrijkskunde) iemand die in een randstad woont
- ▸ Aan wie geeft de burger de sleutels van de stad: aan de kernstedeling die inmiddels gepokt en gemazeld is in de diversiteit, of aan de randstedeling, voor wie diversiteit nog angstbeelden oproept?[2]
- verouderde spelling of vorm van Randstedeling tot 2006
- ▸ Het is zeer de vraag of er onder het publiek op de Albert Cuyp nog sprake is van een gedeeld referentiekader en zelfs of er ooit een gedeeld referentiekader was; of die 'imperialistische attitude' in de loop der tijden niet vooral gewerkt heeft als onderdeel van de bepaling van de machtsverhoudingen binnen de Nederlandse samenleving, als een van de vele in- en uitsluitingsmechanismes die daar permanent functioneren, naast die van protestants tegenover roomskatholiek, regent versus opkomende burgerij, randstedeling versus zuiderling etc.[3]
Gangbaarheid
- Het woord randstedeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Wim Vermeersch“Kern- of randstedeling: wie krijgt de sleutels van de stad?” (13 oktober 2017) op demorgen.be
- ↑ Weblink bron Susan Legêne“De bagage van Blomhoff en Van Breugel. Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme.” (1998), Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam, ISBN 906832277X, p. 17
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.