Zahn
Duits
Uitspraak
- Geluid: Zahn (hulp, bestand)
- IPA: /t͡saːn/
Woordafbreking
- Zahn
Woordherkomst en -opbouw
- erfwoord, via Middelhoogduits zan van Oudhoogduits zan
Zelfstandig naamwoord
Zahn m
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | Zahn | Zähne |
genitief | Zahns Zahnes | Zähne |
datief | Zahn Zahne | Zähnen |
accusatief | Zahn | Zähne |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.