aanbelang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbelang    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈambəˌlaŋ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·be·lang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbelang aanbelangen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetaanbelango

  1. (verouderd) belang, interesse

Werkwoord

vervoeging van
aanbelangen

aanbelang

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbelangen
    • ... dat ik aanbelang. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanbelang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
35 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.