aanroep
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanroep (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanrup / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·roep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en roep [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanroep | aanroepen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de aanroep m
- het aanroepen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanroepen |
aanroep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanroepen
- ... dat ik aanroep.
Gangbaarheid
- Het woord aanroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanroep" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.