aanschaf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanschaf    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈansxɑf/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·schaf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanschaf aanschaffen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deaanschafm

  1. het zich iets aanschaffen
    • De aanschaf van huisdieren is een serieuze zaak. 
     We zijn niet van nature geneigd onze ervaringen kritisch te analyseren, en dus kan het vreemd en lastig zijn om alle details van een vakantie of feest, de aanschaf van een jas of een fiets door te nemen, en zo alle aangename of pijnlijke aspecten ervan boven water te krijgen die idealiter de leidraad voor toekomstige uitgaven zullen vormen.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanschaffen

aanschaf

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschaffen
    • ... dat ik aanschaf. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanschaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.