aankoop
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aankoop (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaŋkop / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·koop
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aankopen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aankoop | aankopen |
verkleinwoord | aankoopje | aankoopjes |
Zelfstandig naamwoord
de aankoop m
- (handel) datgene wat men aankoopt
- Mijn vader kwam zijn nieuwste aankoop trots aan me tonen.
- ▸ Dat ze zo te werk gaan, komt door een diepe angst voor elke vorm van mismoedigheid die niet kan worden verholpen door een aankoop, alsof de erkenning van enig andere gemoedstoestand dan euforie in één klap het eind zou kunnen betekenen van onze hele commerciële samenleving.[1]
- (handel) de daad van het aankopen
- De aankoop kon niet doorgaan omdat ik mijn geld was vergeten.
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aankopen |
aankoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankopen
- ... dat ik aankoop.
Gangbaarheid
- Het woord aankoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aankoop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
aankoop |
aangekoop |
volledig |
Werkwoord
aankoop
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.