aanschouwer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanschouwer (hulp, bestand)
- IPA: / anˈsxɑuwər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·schou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van aanschouwen ww met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanschouwer | aanschouwers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aanschouwer m
- persoon die iets waarneemt zonder zelf deel uit te maken van de handeling
- ▸ Op dezelfde manier kan een zenboeddhistische kom, waarvan vorm en ontwerp zinspelen op bescheidenheid, waardige eenvoud en welwillende aanvaarding van onvolmaaktheid, de aanschouwer terugbrengen naar de grondbeginselen van de zenleer.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord aanschouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.