aanschouwen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanschouwen    (hulp, bestand)
  • IPA: /anˈsxɑuwə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·schou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanschouwen
aanschouwde
aanschouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanschouwen

  1. overgankelijk (formeel) zien, gadeslaan
    • Hij aanschouwde zichzelf en zijn vrouw in de grote spiegel. 
     „Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”[2]
     Hij had in de loop der jaren honderden van dit soort kinderachtige spelletjes moeten aanschouwen.[3]
  2. ten aanschouwen van: in tegenwoordigheid van
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanschouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.