aanzeggen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanzeggen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • aan·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanzeggen
zegde aan
zei aan
aangezegd
onregelmatig

zwak -d

volledig

Werkwoord

aanzeggen

  1. overgankelijk iemand iets enigszins plechtig laten weten
    • Zij hebben aangezegd gekregen dat zij niet langer welkom waren. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iemand de wacht aanzeggen
een laatste waarschuwing geven
  • Iemand iets niet aanzeggen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.