abuis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  abuis    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈbœys/
Woordafbreking
  • abuis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vergissing’ voor het eerst aangetroffen in 1410 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abuis abuizen
verkleinwoord abuisje abuisjes

Zelfstandig naamwoord

hetabuiso

  1. misvatting, vergissing, misverstand, fout
Vertalingen
stellend
onverbogen abuis
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

abuis

  1. mis, verkeerd
    • Hij gaf grif toe dat hij abuis was. 
Synoniemen
Typische woordcombinaties
  • abuis zijn
zich vergissen
  • per abuis
per ongeluk

Gangbaarheid

  • Het woord abuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.