fout

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fout    (hulp, bestand)
  • IPA: /fɑut/
Woordafbreking
  • fout
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gebrek, misslag’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen foutfouterfoutst
verbogen foutefouterefoutste
partitief foutsfouters-

Bijvoeglijk naamwoord

fout

  1. onjuist, incorrect, niet goed, foutief, verkeerd
    • Het antwoord is fout. 
     Ik ging er even voor zitten, ik was moe en had nog maar een halve fles water over, dit was geen moment om een foute beslissing te nemen.[3]
     Maar er moest ergens iets fout zijn gegaan, aangezien de hele gietvorm van de brugoverspanning in de slotfase was ingestort. Dat was het enige wat met zekerheid kon worden gezegd.[4]
  2. niet volgens de in een groep of land geldende normen of moraal;
    • Hele foute muziek. 
  3. aan de kant van de as-mogendheden in de Tweede Wereldoorlog
    • Zijn vader was fout. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijwoord

fout

  1. onjuist, verkeerd
    • Hij heeft het fout gedaan. 
enkelvoud meervoud
naamwoord fout fouten
verkleinwoord foutje foutjes

Zelfstandig naamwoord

defoutv

  1. vergissing, onjuistheid
    • Het is niet mijn fout dat het snel gaat regenen. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.