achterhut
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: achterhut (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑxtərˌhʏt / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- ach·ter·hut
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van achter bw en hut zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterhut | achterhutten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de achterhut v / m
- (scheepvaart) verblijfplaats aan de achterkant van een schip
- ▸ ‘Ga je gang,’ zei de dokter; en Teddy liet zich zakken in de boot. (…) De dokter trok onmiddellijk zijn vuile kleren uit, en hij volgde zijn voorbeeld. Toen zij, naakt, onder het palmdakje van de achterhut zaten, zei de dokter: ‘Het was een stommiteit van me die revolver mee te nemen - ik had kunnen voorzien dat hij zelfmoord plegen zou.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'achterhut' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Gods geuzen. Deel 2.” (1948), Elsevier, Amsterdam/Brussel, p. 188
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.