acuut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  acuut    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈkyt/
Woordafbreking
  • acuut
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plotseling opkomend (van ziekte)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen acuutacuteracuutst
verbogen acuteacutereacuutste
partitief acuutsacuters-

Bijvoeglijk naamwoord

acuut

  1. plots ontstaan, op korte termijn verlopend, meestal ook spoedeisend ingrijpen vereisend
    • Gelukkig werd de man met een acute blindedarmontsteking snel geholpen, want hij verging van de pijn. 
     Van gebroken benen vanwege kapotte tegels tot acute voedselvergiftiging omdat het keukenpersoneel stelselmatig eten opwarmde.[2]
  2. direct
    • Je moet acuut deze brief posten, want anders kun je ontslagen worden. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord acuut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.