afbraak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afbraak    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɑfbrak/
enkelvoud meervoud
naamwoord afbraak
verkleinwoord
Woordafbreking
  • af·braak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

deafbraakv/m

  1. de actie van iets af te breken, het slopen
    • Bij de afbraak van de kerk werd een oude crypte ontdekt. 
  2. (scheikunde) de ontbinding van een scheikundige stof in kleinere bestanddelen
    • De afbraak van alcohol gebeurt voornamelijk in de lever. 
Antoniemen
Hyponiemen
  • bloedafbraak, botafbraak, ozonafbraak, prijsafbraak, spierafbraak, vetafbraak
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.