afbraak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afbraak (hulp, bestand)
- IPA: /'ɑfbrak/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afbraak | |
verkleinwoord |
Woordafbreking
- af·braak
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
de afbraak v / m
- de actie van iets af te breken, het slopen
- Bij de afbraak van de kerk werd een oude crypte ontdekt.
- (scheikunde) de ontbinding van een scheikundige stof in kleinere bestanddelen
- De afbraak van alcohol gebeurt voornamelijk in de lever.
Antoniemen
Hyponiemen
- bloedafbraak, botafbraak, ozonafbraak, prijsafbraak, spierafbraak, vetafbraak
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. afbreken, slopen
2. de ontbinding van een scheikundige stof in kleinere bestanddelen
|
Gangbaarheid
- Het woord afbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afbraak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ afbraak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.