afpakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afpakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfpɑkə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·pak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afpakken
pakte af
afgepakt
zwak -t volledig

Werkwoord

afpakken

  1. ontnemen, afnemen
    • Nadat de man alweer dronken achter het stuur zat is hem zijn rijbewijs afgepakt. 
     Haar is iets afgepakt wat waardevoller dan het leven zelf is.[1]
     Door niets of niemand laat jij je man afpakken.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afpakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.