afvallig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afvallig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·val·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ontrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • Naamwoord van handeling van afvallen met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afvalligafvalligerafvalligst
verbogen afvalligeafvalligereafvalligste
partitief afvalligsafvalligers-

Bijvoeglijk naamwoord

afvallig

  1. niet trouw of loyaal aan
    • De werknemers waren afvallig en verlieten het in moeilijkheden verkerende bedrijf. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afvallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.