agrariër

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  agrariër    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • agra·ri·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘landbouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
  • afgeleid van het Duitse Agrar met het achtervoegsel -ier [2]
  • afgeleid van agrārius met het achtervoegsel -ier
enkelvoud meervoud
naamwoord agrariër agrariërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deagrariërm

  1. (landbouw) (beroep) landbouwer
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord agrariër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.