ambulancier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ambulancier (België)    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˌɑmbylɑnˈsir/ (4 lettergrepen)
  • Geluid:  ambulancier (Nederland)    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˌɑmbylɑ̃ˈʃe/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • am·bu·lan·cier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancier ambulanciers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deambulancierm

  1. (medisch) (beroep) iemand die als bestuurder van of begeleider in een ziekenauto werkt
    • Een ambulancier van een privébedrijf voor ziekenvervoer heeft vrijdagavond zijn ziekenwagen achtergelaten in Latem in Oost-Vlaanderen terwijl achterin nog een patiënt lag. [1]
  2. (verouderd) (militair) iemand die gewonden op het slagveld helpt
    • Een warme en genegen groet aan den jongen schrijver, die thans in het Belgisch leger dient als ambulancier! [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord ambulancier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ɑ̃.by.lɑ̃.sje/
Woordafbreking
  • am·bu·lan·cier
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   ambulancier     le ambulancier     ambulanciers     les ambulanciers  
vrouwelijk   ambulancière     la ambulancière     ambulancières     les ambulancières  

Zelfstandig naamwoord

deambulancierm

  1. (medisch) (beroep) ambulancier
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.