appelbloesem

Nederlands

 
[2] appelbloesem, een vrij algemeen voorkomende interieurkleur in de 17de eeuw.
Uitspraak
  • Geluid:  appelbloesem    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑpəlˌblusəm/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ap·pel·bloe·sem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord appelbloesem appelbloesems
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deappelbloesemm

  1. (plantkunde) bloem van een appelboom Malus domestica 
     Bij kersenbloesem zijn de steeltjes langer dan bij pruimen. En bij pruimen en kersen is de bloesem helderwit, in plaats van crèmewit, zoals bij peren. Appelbloesem is roziger.[2]
     Mannetjes ruiken naar hout, leer en nootmuskaat, vrouwtjes naar perzik en appelbloesem.[3]
  2. (kleur) bleekroze kleur
     Appelbloesem wordt gemaakt uit een kleine hoeveelheid Engels rood met veel wit. Het was een vrij algemeen voorkomende interieurkleur in de 17de eeuw.[4]
Holoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord appelbloesem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “De lente is het ideale seizoen voor een bloesemtocht” (13 april 2017) op nrc.nl
  3. Weblink bron
    Arjen van Veelen
    “Napalm voor je oksels” (9 oktober 2012) op nrc.nl
  4. Weblink bron “Appelbloesem” (22 aug 2012) op agriwiki.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.