baal

Niet te verwarren met: Baäl, baäl

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  baal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • baal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1427 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord baal balen
verkleinwoord baaltje baaltjes

Zelfstandig naamwoord

debaalv/m

  1. een stapel bijeengebonden plantaardig materiaal zoals hooi of tabak
    • De sjouwer droeg met een grote baal katoen op zijn hoofd. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
balen

baal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balen
    • Ik baal. 
  2. gebiedende wijs van balen
    • Baal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balen
    • Baal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord baal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Jamaicaans Patois

Zelfstandig naamwoord

baal

  1. bal
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.