babyboom
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: babyboom (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbebiˌbum / (3 lettergrepen); /ˈbe.bi.buːm/
Woordafbreking
- ba·by·boom
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels baby boom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | babyboom | babybooms |
verkleinwoord | babyboompje | babyboompjes |
Zelfstandig naamwoord
de babyboom m
- (demografie) een periode waarin ongewoon veel kinderen geboren worden
- (specifiek) de opleving van het geboortecijfer gedurende de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa en de Verenigde Staten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een periode waarin ongewoon veel kinderen geboren worden
Gangbaarheid
- Het woord babyboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "babyboom" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.