babyboom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  babyboom    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbebiˌbum/ (3 lettergrepen); /ˈbe.bi.buːm/
Woordafbreking
  • ba·by·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babyboom babybooms
verkleinwoord babyboompje babyboompjes

Zelfstandig naamwoord

debabyboomm

  1. (demografie) een periode waarin ongewoon veel kinderen geboren worden
  2. (specifiek) de opleving van het geboortecijfer gedurende de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa en de Verenigde Staten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord babyboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.