bebouwing

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bebouwing    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈbɑuwɪŋ/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /bə.ˈbʌʊ̯.β̞ɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /bə.ˈbɔʊ̯.β̞ɪŋ/
    • (Limburg): /bə.ˈbaʊ̯.wɪŋ/
Woordafbreking
  • be·bou·wing
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bebouwen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord bebouwing bebouwingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debebouwingv

  1. het construeren van een gebouw op een stuk land
    • Het land werd drooggelegd en geschikt gemaakt voor bebouwing. 
  2. de gebouwen op een stuk grond
    • Op rijksniveau wordt in de Nota Ruimte 2006 een paragraaf gewijd aan 'Optimale benutting van de bestaande bebouwing en ruimte voor nieuwbouw'. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bebouwing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.