bedtijd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bedtijd    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɛtɛit/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bed·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedtijd bedtijden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debedtijdm

  1. tijd om te gaan slapen
    • Het was nog een uur of wat voor bedtijd en hij besloot nog een straatje om te gaan. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bedtijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.