belfort

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  belfort    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bel·fort
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toren met klokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord belfort belforten
verkleinwoord belfortje belfortjes

Zelfstandig naamwoord

hetbelforto

  1. (bouwkunde), (middeleeuwen) een stedelijke wachttoren met een stormklok
    • Met een belfort toonde de stedelijke burgerij haar welvaart en macht. 
Synoniemen
  • hallentoren
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord belfort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
53 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.