beroepsbrandweer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: beroepsbrandweer (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈrupsbrɑntwer / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- be·roeps·brand·weer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van beroep zn en brandweer zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beroepsbrandweer | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de beroepsbrandweer v / m
- instelling met mensen voor wie blussen van vuur en tegengaan van door vuur veroorzaakte schade dagelijks werk is
- Hij sprak en schreef bij en over allerlei gelegenheden, verzette zich tegen het oprichten van de beroepsbrandweer, tegen afschaffing van de kermis, tegen het optreden van het gezag bij oproer en tegen subsidie aan het Rijksmuseum. [1]
Antoniemen
- vrijwillige brandweer (waarbij mensen met een ander hooofdberoep worden opgeroepen om vuur te blussen)
Gangbaarheid
- Het woord 'beroepsbrandweer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ p. Iependaal, W. vanGegist bestek. (1947) De Arbeiderspers, Amsterdam; p. 52/53; geraadpleegd 2017-10-18
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.