betel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  betel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘blad van plant waarop men kauwt’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord betel betellen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debetelv/m [3]

  1. (plantkunde) (specerij) Piper betle  Aromatische, antibacteriële, stimulerende kruidachtige klimplant met halfverhoute stengels, glanzende tot 15 cm lange spitse bladeren en vlezige vruchten. Betelbladeren zijn goed voor het immuunsysteem.
    Bruikbare delen zijn de bladeren en de olie. De bladeren smaken enigszins naar kruidnagelen. Ze worden voornamelijk gebruikt om ze om betelnoten van de betelpalm Areca catechu  te wikkelen en die dan op te kauwen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord betel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
32 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.