bijenboer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bijenboer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bij·en·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenboer bijenboeren
verkleinwoord bijenboertje bijenboertjes

Zelfstandig naamwoord

debijenboerm

  1. iemand die bijen houdt
    • Met 400 volken is de Rhenense bijenboer de grootste beroepsimker van Nederland. [2] 
    • Je hoefde geen zesde zintuig te hebben om te weten dat het niets zou worden tussen bijenboer Jeroen Deboeverie (21) uit Bissegem en Stephanie: hun verstandhouding had tijdens de vakantie op Ibiza al het vriespunt bereikt. Jeroen was niet meer bereikbaar voor commentaar over het programma. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bijenboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Janita ten Voorde 15-06-2006 „Ik kan niet leven zonder bijen”
  3. De Standaard 16/11/2009 door Tom De Leur Boer zkt nog altijd vrouw
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.