bijval

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bijval    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bij·val
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘toejuiching’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
  • van het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bijval -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debijvalm

  1. openlijk geuite instemming, applaus, steun
    • Hij kreeg direct bijval van medestudenten. 
    • De minister die veel kritiek kreeg was blij met elke bijval die hij ontving. 
     Toch zijn wij er bijzonder aan gehecht, omdat het hier ter plekke naar het leven is geschilderd, toen de vioolvirtuoos op het hoogtepunt van zijn roem in dit hotel verbleef op doorreis naar bijval en furore aan de grote vorstenhoven van Europa.[3]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bijvallen

bijval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijvallen
    • ... dat ik bijval. 

Gangbaarheid

  • Het woord bijval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.