bioloog

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bioloog    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌbijoˈlox/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌbioˈloχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌbioˈlox/
Woordafbreking
  • bio·loog
Woordherkomst en -opbouw
  • met het voorvoegsel bio- en met het achtervoegsel -loog
enkelvoud meervoud
naamwoord bioloog biologen
verkleinwoord bioloogje bioloogjes

Zelfstandig naamwoord

debioloogm

  1. (biologie) (beroep) een wetenschapper die de biologie beoefent
    • De vijf biologen werken nog door aan hun onderzoek naar de werking van het enzym. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bioloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.